Rijsdijk: 'Tot uw dienst, Johan'

door basdew92 7

Rijsdijk: 'Tot uw dienst, Johan'

door basdew92 7

Laatst geüpdatet

Iedere maand duikt columnist Rodney Rijsdijk voor Ajax Showtime in de krochten van zijn Ajax-bestaan. Vandaag denkt hij - op de dag van de langverwachte naamsverandering van de Arena - terug aan zijn twee persoonlijke ' Johan-momenten'.

We leven in het jaar 2. Het jaar 2 na JC. Reeds twee jaar leef ik in een Amsterdam waarin Johan Cruijff niet meer leeft. Ik kan er maar moeilijk aan wennen. Vandaag had hij zijn 71e verjaardag moeten vieren. Thuis in Amsterdam-Zuid. En dan, omdat het een mooie lentedag is, nog even skeeleren door het Vondelpark. Of in de avond even een kroketje halen bij de FEBO op het Stadionplein. Het heeft niet zo mogen zijn. De grootste Amsterdammer ooit mocht maar 68 worden. Gelukkig volgt vandaag dan eindelijk zijn even welverdiende als langverwachte eerbetoon.

Cruijff heeft in mijn leven ooit eens op een prachtige manier een cirkel rond gemaakt. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zonder dat hij het wist. Ik heb hem twee keer ontmoet in mijn leven. De eerste keer was op 14 augustus 1996, de openingsdag van de Amsterdam Arena. Ik werkte daar toen, als jongetje van 19 als suppoost. Toen ik na afloop van dat evenement buiten het stadion even een sigaretje stond te roken hoorde ik ineens die onmiskenbare stem. ‘Ja, jou moet ik hebben’. Hij stond ineens voor me. Ik stond versteend. Hij keek me vriendelijk aan. Recht in m’n patser. ‘Jij werkt hier toch?’. Ik bevestigde dat. ‘Kun jij mij vertellen waar parkeerplaats P2 is?’ Ik vond het een surrealistische situatie. Johan Cruijff die zomaar tegen mij, lulletje lampenkatoen uit West, aan begon te lullen. Ik herpakte me snel en legde hem het gevraagde uit. Zonder te stotteren, wat ik nog wel eens wil doen als ik me bij iets of iemand ongemakkelijk voel. Maar dat was het gekke: ik voelde me niet ongemakkelijk bij hem. Hij praatte gewoon zoals mijn buurman. Gewoon een doodnormale Amsterdammer. Cruijff bedankte me en wenste me nog een fijne avond. ‘Tot uw dienst’, zei ik. Cruijff verdween in de Mokumse nacht en liet mij in totale shock achter.

Ik ben niet snel onder de indruk van mensen. Mensen uit Amsterdam wonen tussen bekende mensen, we staan bij ze in de rij bij de supermarkt en we staan naast elkaar te pissen in de plee van de Melkweg tijdens een concert. Wij vinden de status van BN-er totaal niet bijzonder. Maar Johan Cruijff was buitencategorie. Ik was er serieus even een paar dagen van in de war. Mijn moment met dé Johan aller Johannen! En ik stapte niet op hem af, maar hij op mij! Ik kon er niet over uit. En wat was ie gewoon! Hij leek wel een mens!

Een kleine zeventien jaar later, op 11 mei 2013, volgde mijn tweede ‘Johan-moment.’ Mijn vriend Peter stuurde een berichtje. ‘Rod, je moet nu naar het Olympisch Stadion komen! Cruijff is daar. We gaan met hem op de foto. Ik sport daar altijd, ik loods ons wel naar binnen.’ Als een pijl schoot ik met mijn fiets naar het Olympisch Stadion. Normaal tien minuten fietsen vanaf mijn huis, maar nu brak ik een Olympisch record. Peter stond al op me te wachten. We liepen naar de receptie en Peter begon een onnavolgbaar verhaal op te ratelen over iemand die daar werkte, die op het veld stond en dat wij die persoon heel dringend moesten spreken. Alvorens de receptioniste het verhaal goed en wel had verwerkt en ons wilde antwoorden liepen wij al over de sintelbaan van die oude betonnen bak. Het was een dag van de Cruijff-foundation. Er liepen meerdere oude toppers rond. Ik zag Van der Sar, Bergkamp, Van ’t Schip, Bosman en Ronald de Boer rondlopen. En daar was ineens dat tanige mannetje: Johan Cruijff.

Peter is een echte Jordanees. Gezegend met een ontstellend grote bek, voor de duivel niet bang en totaal niet onder de indruk van mensen. Maar, net als bij ondergetekende: die eigenschappen vervallen zodra het over Johan Cruijff gaat. Cruijff stond nog maar op drie meter van ons. ‘Zullen we het vragen?’ Twee volwassen mannen van respectievelijk 36 en 52 jaar, normaliter niet de meest verlegen types, die daar ineens als twee verlegen puberbakvissen zenuwlijerig om Johan Cruijff heen stonden te cirkelen. ‘We nemen eerst een biertje’. ‘Goed idee!’ We knalden er snel een biertje in en we verplaatsten ons weer terug richting Cruijff. We hielden hem nauwlettend in de gaten. ‘Nu of nooit man, straks moet ie weg’.

We waagden het erop. Of we met hem op de foto mochten. ‘Natuurlijk man’ en geroutineerd sloeg Cruijff een arm om mij heen. Peter trilde een beetje maar wist toch een goeie foto te maken. Meteen daarna duwde Peter de camera in mijn handen. Ook ik was een beetje trillerig, maar ook ik wist goed af te drukken. ‘Dank u wel, mijnheer Cruijff’, zei ik. ‘Tot je dienst’, zei hij. Precies wat ik 17 jaar eerder tegen hem zei toen hij iets aan mij vroeg. Zo maakte Cruijff die cirkel rond.

Onze missie was volbracht. We waren met Cruijff op de foto geweest. Dat moesten we vieren. We hadden onze bijdehante grote monden weer terug en liepen naar een kroeg aan de overkant waar we al snel weer het hoogste woord hadden. Het is maar goed dat Cruijff daar later niet binnenkwam. Anders waren we direct weer verschrompeld van man tot mietje en had ik wellicht mijn camera kapot laten vallen zodat ik nooit meer naar die, voor mij, historische foto zou kunnen kijken.

De bewuste foto met Johan Cruijff, van 11 mei 2013, in het Olympisch Stadion
Lees meer over:
Plaats reactie
Laad meer reacties

Je bekijkt nu de reacties waarvoor je een notificatie hebt ontvangen, wil je alle reacties bij dit artikel zien, klik dan op onderstaande knop.